Fabriekskinderen
1. Primaire gegevens
Jacob Jan Cremer, Fabriekskinderen, Arnhem, 1863
2. Inhoud (samenvatting)
De arme familie Zwarte leeft in een mooi, maar bouwvallig huis in Leiden. Het is hartje winter. De kinderen Evert, Sander en Saartje moeten ’s ochtends vroeg uit bed om te gaan werken in de Wolfabriek in Leiden. Saartje is al enkele dagen ziek. Sander is zò moe dat hij onderweg op de stoep in slaap valt. Evert en Saartje zetten hun tocht naar de fabriek voort, bang om ontslagen te worden en het geld mis te lopen. Saartje gaat ziek aan het werk.
Willem baron van Hogenstad (jurist aan de Leidsche Academie) woont in een van de bovenkamers van de melkboer. Toen hij terugkwam van zijn vriend Koenraad zag hij onderweg Sander slapend op de stoep liggen en neemt hem mee naar huis. De echtgenote van de melkboer is het hier helemaal niet mee eens. Willem trekt zich er niets van aan en laat het kind lekker warm slapen. Als hij wakker wordt geeft Willem hem eten en ze beginnen te praten. Willem is verbaasd over de armoede van zijn familie en hoe weinig Sander weet, hij gaat niet naar school. Willem steekt Sander in de nieuwe kleren en verzorgt hem verder.
Bij de familie zwarte thuis ligt Saartje erg ziek op bed en loopt te kermen om water met een brandende keel. Ze heeft een onbeschrijflijke dorst. Haar moeder stopt haar nog wat beter toe en ziet de ernst van de situatie verder niet in. Die nacht blaast Saartje haar laatste adem uit… Ze is vermoord door de wetgeving.
3.1 Compositie en tijdsverloop
Het verhaal speelt zich af in de tweede helft van de negentiende eeuw, in de jaren zestig om precies te zijn.
De periode die beschreven wordt is niet meer dan een dag: dit is eigenlijk een heel gewone dag in het leven van de fabriekskinderen, alleen verloopt deze anders voor een van hen en eindigt anders voor een van de anderen.
3.2 Ruimte
De stad Leiden vormt het decor: dit is een van de steden waar in deze periode heel veel fabrieken waren met erg veel kinderarbeid en waar je dus gemakkelijk fabriekskinderen kon aantreffen. Er wordt weinig verteld over Leiden als stad, alleen de fabriek waar de kinderen moeten werken, het krot waar het gezin woont en het huis waar de jonge baron verblijft. Dit alles bevindt zich in een achterbuurt.
3.3 De wijze van vertellen
Het verhaal wordt steeds verteld uit het perspectief van de schrijver, die als een soort alwetende verteller steeds inzoomt op verschillende personages en situaties. Daardoor krijg je als lezer een goed algemeen beeld van het leven in deze tijd en in deze omstandigheden, maar je leert geen van de personages echt goed kennen omdat het verhaal daarvoor te kort is.
3.4 Thema
Maatschappijkritiek
Een maatschappelijke aanklacht vormt de rode draad in het verhaal. In de schrijfstijl komt steeds naar voren hoe verschrikkelijk de schrijver het vindt hoe de kinderen moeten leven en hoe onrechtvaardig dat wel niet is: hij roept de lezers voortdurend op om er iets aan te doen, om de situatie te verbeteren, om zich te schamen voor wat er allemaal gebeurt. Daarmee gaat hij als schrijver eigenlijk in tegen wat het lezerspubliek uit deze tijd wilde lezen: de mensen hielden van eenvoud en rust in boeken, maar de schrijver had in de maatschappij gezien hoe zwaar veel mensen het hadden en dat liet hem niet meer los.
3.5 Personages
De personages worden niet heel uitgebreid besproken. Zo weet je na het lezen van dit boek ook erg weinig over het innerlijk van de personages.
- Saartje
Saartje is 12 jaar en daarmee het op een na oudste kind van het gezin. Ze heeft zich neergelegd bij het feit dat ze hard moet werken en klaagt niet, maar doet wat er van haar verwacht wordt omdat dat nu eenmaal moet. Ze wil graag gehoorzaam zijn en hoopt stiekem dat de dingen wel beter zullen worden, maar helaas gebeurt dat niet: ze overlijdt.
- Sander
Sander is 10 en daarmee een van de jongste kinderen. Hij wil in tegenstelling tot Saartje helemaal niet werken en wordt heel verdrietig en ellendig van de kou, de honger en de moeheid. Hij wordt door de andere kinderen op straat achtergelaten als hij weigert verder te gaan en wordt geholpen en geadopteerd door een oudere heer: hij krijgt dan een leven vol van heerlijk eten, warmte en genoeg slaap. Hij komt nooit meer iets tekort.
- Baron van Hogenstad
Jan van Hoogstad is een jonge baron die rechten studeert. Hij heeft een kamer bij de melkboer en zijn vrouw en het ontbreekt hem aan niets, maar hij is helemaal niet verwaand. Wanneer hij op een dag een fabrieksjongen uitgeput en uitgehongerd op straat vindt, neemt de baron het jongetje, Sander, onmiddellijk in huis om hem te verzorgen. Hij is erg lief voor Sander en adopteert hem: vanaf dat moment probeert de baron door met de jongen in het openbaar te verschijnen de mensen bewust te maken van kinderarbeid. Hij is hier namelijk fel tegen.
3.5. Titel, ondertitel en motto
Titelverklaring
De titel Fabriekskinderen was in de negentiende eeuw een bekende term: het woord werd gebruikt voor arme kinderen die in de fabrieken moesten werken in zware omstandigheden. Die kinderen werden gemakkelijk herkenbaar op straat, men kon dan zo zeggen: kijk, daar lopen fabriekskinderen. Dit verhaal gaat precies over deze kinderen, die een heel zwaar leven leiden doordat ze zo hard moeten werken en vrijwel geen toekomstperspectief hebben vanwege hun armoede.
- Keuzeopdracht
* Maak voor een personage een ansichtkaart en schrijf iets aan dat personage (150 woorden).
Maak jouw eigen website met JouwWeb